Het appelseizoen en ciderhuisje
Delen
Het dorp ontwaakte onder een sluier van gouden mist, het soort dat zich vastklampte aan de velden en langzaam naar de heuvels dreef. In de boomgaarden bloosden de appels in het ochtendlicht – sommige bleek als room, andere dieprood als wijn. Dauw kleefde aan het gras en de bomen stonden zwaar van hun offergaven, takken bogen zachtjes door onder het gewicht van een jaar geduld. Het was oogsttijd, het seizoen waar de dorpelingen het hele jaar op hadden gewacht, toen de lucht zelf leek te geuren naar fruit, aarde en de vage krul van houtrook uit haarden die zich al voorbereidden op koudere nachten.
George arriveerde vroeg, mand in de hand, zijn laarzen knerpend over gevallen bladeren die hun eigen frisse geur afgaven als ze geplet werden. Om hem heen was de boomgaard vol beweging: kinderen schoten tussen de rijen bomen door, hun gelach echode terwijl ze elkaar achtervolgden met plakkerige vingers en zakken al uitpuilend van het gestolen fruit; de ouderen werkten methodisch, gebogen maar onvermoeibaar, en vulden kratten met appels voor de persen en de marktkramen in de stad. Het ritme van het seizoen was vertrouwd, bijna ritueel. Iedereen had zijn rol en iedereen hoorde erbij.
Het werk verliep zonder haast. Elke appel werd met zorg geplukt, voorzichtig van de tak gedraaid, geïnspecteerd en vervolgens in een mand of krat gelegd. George voelde de voldoening ervan - het kleine knappende geluid toen het steeltje loskwam, het zachte gewicht van de vrucht dat in zijn handpalm neerdaalde. De boomgaarden strekten zich eindeloos uit, rijen na rijen badend in licht, alsof de hele wereld was geschilderd in tinten roodbruin, goud en groen.
Tegen de middag brandde de zon door de nevel en goot warmte over de boomgaard als honing. Lange houten tafels werden naar voren gedragen en onder de oudste bomen gezet, gedrapeerd met linnen kleden. Ze vulden zich snel met knapperige broden die nog warm waren uit de oven, in papier gewikkelde kazen, geroosterde kastanjes en flessen goudgele cider die het zonlicht als vloeibaar vuur vingen. Families verzamelden zich, stemmen verweven zich in een tapijt van gesprekken en gelach, terwijl de jongeren languit in het gras lagen, appels rechtstreeks van de tak aten en met de achterkant van hun mouwen het sap van hun kin veegden.
George bleef tussen hen hangen, proefde het brood dat nog warm was van de haard en nipte aan cider die op zijn tong fonkelde. Even stond hij toe te kijken: zijn buren die met hun handen praatten, de boomgaard die met schaduwen bewoog naarmate de dag vorderde, de wind die bloemblaadjes en bladeren in kleine spiralen bewoog die over de tafels dansten. Er hing een overvloed – van manden, van buiken, van harten.
Terwijl de middag overging in amberkleurig licht, werden de tafels afgeruimd en de kratten hoog opgestapeld, klaar om naar schuren gebracht te worden waar appels tot cider geperst zouden worden of tot taarten gebakken zouden worden die de lange herfstavonden zouden verwarmen. George liep terug door de smalle straatjes van het dorp, zijn mand zwaar van het fruit, maar zijn hart licht.
Hij liep langs een klein stenen huisje en vertraagde. Door het open raam dreef een geur die hem zo bekend voorkwam dat hij er stil van werd: de warme geur van appelcider vermengd met kardemom, ondersteund door een subtiel vleugje sandelhout, die deed denken aan een knus huisje. Hij keek naar binnen en zag het - een kaars die gloeide op de vensterbank, de vlam stabiel afstekend tegen de schemering. Cider Cottage
De geur omhulde hem en voerde hem terug naar de boomgaard - het gelach van kinderen, de stille voldoening van het verzamelen van wat de aarde hem had gegeven, de simpele vreugde van brood en cider die gedeeld werden onder de bomen. Het rook naar de herfst zelf, gedestilleerd tot warmte en herinnering, een seizoen gevangen in het licht van het vuur en de geur.
Terwijl de kerkklok in de verte luidde, het einde van de dag aankondigend, liep George verder, de gloed van de kaars nog in zijn gedachten. De oogst kwam en ging altijd snel, vluchtig als de bladeren die onder zijn laarzen vielen. Toch besefte hij dat sommige seizoenen je bijblijven, lang nadat de laatste appel is geplukt - meegedragen in de geur, in de herinnering, in het gouden licht van een enkele vlam.